Koekoek (2) kleine zangvogels

Koekoeken leggen één of enkele eieren in de nesten van andere vogels, de waardvogels, in totaal kan dat bij zo’n 10-12 (Hellebrekers 2002) nesten gebeuren. Tegenwoordig vormen Kleine karekiet, Heggenmus, Graspieper, Witte en Gele kwikstaart de belangrijkste ‘pleegouders’. Aangenomen wordt dat broedparasitisme eerst als facultatieve strategie onder soortgenoten bestond en zich ontwikkelde tot facultatief of obligaat interspecifiek parasitisme. Maar analyse aan nestblijvers (jongen die na het uitkomen zich nog niet kunnen redden) wijst erop dat obligaat broedparasitisme waarschijnlijk direct ontstaan is uit niet-parasitair gedrag. Het is of het één, of het ander. Het kan niet dat een koekoek vijf eieren in zijn eigen nest heeft en vijf in een ander nest, want de jongen in haar eigen nest zouden elkaar eruit werken. In een populatie zou het denk ik wel naast elkaar kunnen bestaan.

Een interessant geval bieden de Zwart- en geelsnavelkoekoek (Coccyzus erythropthalmus en C. americanus). Deze koekoeken zijn facultatieve broedparasieten die hun eieren in de nesten van respectievelijk 10 en 11 andere vogelsoorten kunnen leggen. Ze produceren blauwgroene eieren die bijna of geheel overeenkomen met 70% van hun pleegoudersoorten. Dit aandeel is siginificant groter dan als de pleegouders random zouden worden gekozen uit de beschikbare pool van potentiële pleegouders. Dit duidt op selectie door de koekoeken op basis van hun eikleur. Evolutionair is dit lastig te begrijpen vanwege het facultatieve karakter van het broedparasitisme. Gedacht wordt dat deze soorten vroeger obligate broedparasieten waren en dat ze deze eigenschap verloren hebben. Nadere studie van deze soorten is leerzaam om er achter te komen hoe facultatief broedparasitisme werkt.

Om succesvol te zijn, mag het ei van de Koekoek niet ontdekt worden, want dan zullen de pleegouders het uit het nest gooien. In veel gevallen matcht kleur en tekening van het koekoeksei met de eieren van de pleegouders. Het koekoeksvrouwtje kan zien welke kleurpatronen de eieren van de pleegouders hebben, maar hoe weet ze dat haar eigen eieren daarmee wel of niet matchen? Ze kan dat niet weten, maar ze weet wel hoe haar pleegouders eruit zagen. This strongly suggests some form of imprinting by female cuckoos on cues associated with their foster species, although the details of this process remain poorly understood. Zo zijn er verschillende pleegouderspecifieke lijnen van koekoeken, zoals een karekietenlijn, een graspieperlijn, etc. Maar dit geldt alleen voor de vrouwtjes; voor de mannetjes maakt het niet welke pleegouder ze hadden in relatie tot de vrouwtjes waarmee ze paren. En blijkbaar is dit genoeg dat de Koekoek niet uiteenvalt in verschillende (onder)soorten, maar zijn continuïteit als soort houdt.

Von Uexküll schrijft in het kader van de Fügung dat het koekoeksvrouwtje in de vreemde nesten altijd eieren legt die in een bepaalde mate overeenkomen met de kleuring van de vreemde eieren. Dat bewijst, dat de effectorische organen van de koekoek afgestemd (eingepaßt) zijn op de Merkorgane van de vreemde vogel, om die ertoe aan te zetten de broedzorg over te nemen. Hoewel wij als mensen de verschillen tussen de eieren zien, zien de zangvogels (in kwestie) de verschillen niet. Dit geeft ons de mogelijkheid om de Merkwelt van de vogel op een betrouwbare manier te bepalen.

<< Koekoek (1) gelijkenis met de Sperwer | Von Uexküll (19) Planmäßigkeit >>

2 reacties

  1. […] << Von Uexküll (18) Fügung | Koekoek (2) kleine zangvogels >> […]

  2. […] << Koekoek (2) kleine zangvogels | >> […]

Plaats een reactie